Christus
de Hoop der wereld

door

E.W. Hiebendaal



Dit had de wereldraad der Kerk in Evanston als motto. Maar dat het volk Israël iets te maken zou hebben met Christus, immers hun Messias en de hoop der wereld, is toen misschien bij geen der aanwezigen opgekomen. Natuurlijk, het ligt voor de hand dat de kerken zich het instrument achten om de wereld met deze hoop weer leven in te blazen (het tenminste met een grootse poging als deze te proberen) en zich daarom verenigen.

De gedachte op zichzelf is prachtig en ongetwijfeld ingegeven door angst om die wereld. Onze algehele cultuur beweegt zich met een spanning, die van jaar tot jaar toeneemt, rusteloos, geweldadig en overhaast naar een catastrofe gelijk een stroom die zijn doel bereiken wil.

Toch, ook zulk een rijp worden ten oordeel gaat langzaam, als mensen lopen wij meestal te snel. Zo zijn er heden vele christenen die de wederkomst des Heren nu elke dag verwachten, als zouden wij al leven in de dag der onthulling van Jezus Christus.

De gr. tekst van 1 Kor. 4:3 spreekt echter van een dag des mensen! En we zien de mens hoogtij vieren. In de "dag des Heren" zal alleen de Heer verheven zijn. Nu laat God de mensen nog wandelen in hunne wegen, nu zien wij nog niet dat Hem alle dingen onderworpen zijn. Tijdens de dag des Heren zal een grote schare zingen: Halleluja, want de Here onze God, de Almachtige, heeft het Koningschap aanvaard. Laten we blijde zijn en vreugde bedrijven en Hem de eer geven, want de bruiloft des Lams is gekomen en Zijn vrouw heeft zichzelve bereid. Openb. 19:7.

En het zal ten dien dage geschieden, luidt het woord des Heren, dat gij (Israël) Mij noemen zult: MIJN MAN. Hos. 2:15. Zouden de leden van Zijn Lichaam dan niet mede bidden: "Keer terug jonkvrouw Israëls! Hoelang zult gij aarzelen, gij afkerige dochter?". De Heer zal iets nieuws op de aarde scheppen: de vrouw zal de man omvangen. Jer. 31:22.

Daar heeft men in Evanston niet mee willen rekenen of niet mee kunnen rekenen omdat de tijd er nog niet rijp voor was. Toen Dr. Berkhof de moed had te getuigen van Gods onbetrouwelijke beloften voor dit volk, stonden er wel velen aan zijn zijde en hadden deze gaarne met hem in een resolutie (n.l. Israël-resolutie) willen verklaren, dat men zich verheugde in het herstel van de staat Israël als vervulling van de Goddelijke beloften.

Maar de grote meerderheid verzette zich daartegen, en bij monde van Dr. Charles Malik verklaarde men, dat er geen bijbelse basis voor de oprichting van de staat Israël was. Men sprak toen maar niet verder over Israël, vrezende de politieke gevoelens van de arabische wereld te kwetsen. Wel heeft men besloten het Joodse vraagstuk in studie te nemen.

Juist omdat men nu gedrongen wordt de Schrift opnieuw te onderzoeken in verband met Israël en zijn toekomst, zou het een voornaam punt zijn, wanneer men kon gaan inzien dat de profetiën omtrent Israël stilstaan, zolang Israël stil staat, dat is; zolang Israël nog niet zichtbaar is als "Gods volk".

Ook zou het van groot belang zijn, wanneer men zou erkennen dat Gods volk niet direct na het kruis door God verworpen is, maar integendeel meer dan ooit in zijn bestaan, tot bekering geroepen werd. Tot in de buitenste centra's der Joden ging men eerst in de synagoge met de boodschap van Petrus: "broeders, ik weet, dat gij het door onwetendheid gedaan hebt, gelijk ook uw oversten, maar God heeft aldus vervuld, hetgeen Hij door de mond van al de profeten tevoren verkondigd had, dat Zijn Christus lijden zou. Hebt dan berouw en bekeert u, teneinde uw zonden mogen uitgewist worden, opdat de tijden der verkwikking mogen komen van het aangezicht des Heren, en Hij Jezus Christus moge zende". Hand. 3:18-20.

De Heer zou in die tijd wedergekomen zijn wanneer het volk zich tot God bekeerd had. Johannes de Doper vroeg dit al van hen vóór de Heer Jezus zich geopenbaard had. "Och, dat gij bekendet nog in deze ure wat tot uw vrede dient".

Maar zij wilden niet dat deze over hen koning zijn zou; toen kwam hun tijdelijke verwerping, een tijd die duren zal tot hun wederoprichting, of wederaanneming. Want het einde dezer tussenbedeling zal ook tot het einde dezer aioon voeren. In die eindtijd, de tijd der Openbaring of onthulling van Jezus Christus is het zwijgen Gods ten einde. Dan zal men weer kunnen horen wat de Geest tot de gemeente zegt, dan komen er weer profeten (zoals de twee-getuigen, Openb. 11:3-12) en is er hulp van zichtbare engelen zoals in de tijd der Handelingen.

Ook was de uitstorting van het Pinkstervuur niet het begin der Kerk, maar de vervulling van Gods beloften aan Israël, met alle tekenen daaraan verbonden. "Ik zal mijn Geest op uw zaad gieten, en mijn zegeningen op uw nakomelingen". Jes. 44:3. "Totdat Over ons uitgegoten worden de Geest uit de hoogte". Jes. 32:15.

De spade of late regen had moeten volgen, maar door het oponthoud van onze tussenbedeling zal deze in de toekomst over Israël worden uitgegoten. "En Ik zal wondertekenen geven in de hemel en op de aarde, bloed en vuur en rookpilaren". Joël 2:30. Daarvan lezen wij de vervulling in Openb. 8:7.

De zon zal verduisterd worden in duisternis en de maan in bloed, eer dat die grote en vreselijke "dag des Heren" komt. Daarvan lezen we de vervulling in Openb. 6:12. De aarde is dan beroerd voor deszelfs aangezicht, de hemel beeft; de zon en de maan worden zwart en de sterren trekken haar glans in. Joël 2:10.

De Heer Jezus geeft zelf de tijd aan toen Hij zeide: "En terstond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen en de krachten der hemelen zullen bewogen worden". En dan zal het teken van de Zoon des mensen verschijnen in de hemel en dan zullen alle stammen des lands weeklagen. Matth. 24:29, 30.

Zach. 12:10 voegt er aan toe dat dit de tijd is van de spade regen over Israël: "Doch over het huis Davids en over de inwoners van Jeruzalem zal ik uitstorten de Geest der genade en der gebeden en zij zullen Mij aanschouwen dien zij doorstoken hebben".

Men ziet hoe zuiver Israëlitisch het Pinkstergebeuren is en hoe de tegenwoordige namaak der Pinksterbroeders op grote teleurstelling moet uitlopen. Zij dwalen ter goede trouw. De Heer kent degenen die de Zijnen zijn.

Vóór onze tussenbedeling, toen de Joden nog voorrang hadden (eerst de Jood en ook de Griek) omdat het Koninkrijk toen nog nabij was, was de Gemeente een eenheid als tussen man en vrouw. Er was afval en scheiding mogelijk, zoals man en vrouw ook buiten elkaar kunnen leven; Israël als volk is lang Lo-Ammi (niet mijn volk). In onze bedeling der verborgenheid vormt de Heer zelf een Lichaam dat onscheidbaar is, een lichaamseenheid, waarbij door de eeuwen heen ook individuen uit Israël zijn toegevoerd, het samenlichaam van Ef. 2:14-20.

Zoals een hoofd niet kan leven zonder lichaam; een lichaam niet zonder hoofd, zo is ook dit lichaam van Christus onscheidbaar. Een organische eenheid. Pas aan het einde van deze aioon zal de vereniging plaats vinden, wanneer de bruid (Israël) zichzelve heeft bereid, en de bruiloft des Lams is gekomen.

Maar het Koninkrijk is nog niet weer nabij gekomen, dus zien we ook heden de krachten der toekomende eeuw nog niet in werking: "Geneest kranken, wekt doden op, reinigt melaatsen, werpt demonen uit". Matth. 10:7, 8. "In nieuwe talen zullen zij spreken; slangen zullen zij opnemen; en al zullen zij ook iets dodelijks drinken, het zal hen geenzins schaden". Mk. 16:18. De tongentaal waarover men heden zoveel hoort spreken, is ook bij de spiritisten, bij de negers en de Mohammedanen en de Indische Fakirs en Egypte.

Een groot kenmerk wanneer wij het einde dezer aioon naderen, zijn de woorden des Heren: "Let op de vijgeboom en alle bomen, n.l. Israël en de volkeren rondom. Als zij gaan uitbotten is de zomer nabij". Het teder worden der takken ziet op een geestelijk uitbotten. Eerst wanneer Israël als volk zal zijn wedergeboren zal God hen zenden tot de vergelegen eilanden die de tijding aangaande Mij niet hebben gehoord, noch Mijn heerlijkheid hebben gezien - opdat zij mijn heerlijkheid onder de volken verkondigen. Jes. 66:19.

En tot al die volken zullen zij dan in verschillende talen en dialecten de grote werken Gods verkondigen, zodat de volken tot hen lopen, en de menigte der zee zich tot hen zal keren, terwille van de Heilige Israëls, omdat Hij u verheerlijkt heeft. Jes. 55:4, 5.

Zo zegt de HERE der heerscharen: "In die dagen zullen tien mannen uit de volken van allerlei taal, vastgrijpen, ja vastgrijpen de slip van een joodse man, en zeggen: wij willen met u gaan, want wij hebben gehoord dat God met u is". Ja, vele natiën en machtige volken zullen komen om de HERE der heerscharen te Jeruzalem te zoeken en de gunst des HEREN af te maken. Zach. 8:22, 23.

Dit moet het praktische nut zijn waartoe de Heilige Geest de gave van al deze talen, van bovengenoemde krachtent zoals dodenopwekking enz. aan de eerste Joodse Gemeente heeft gegeven. Wanneer Israël zich toen bekeerd had, zou de Heer hun Messias spoedig zijn wedergekomen en het Koninkrijk hebben opgericht. Tot zijn discipelen sprak de Heer: "Gij zijt het, die met Mij volhardt heb in mijn verzoekingen. En Ik verordineer u het Koninkrijk, gelijkerwijs Mijn Vader het Mij verordineerd heeft; opdat gij eet en drinkt aan Mijn tafel in Mijn Koninkrijk, en zit op tronen richtende de twaalf geslachten Israëls". Luk. 22:28-30.

De christenheid heeft zich in de tussentijd van haar bestaan al zoveel beloften toegeëigend die God aan Israël gegeven heeft, hoe kan zij zich nu ook dit Joodse Pinksterwonder nog toeëigenen?

Wij zijn immers ook verzegeld met de Heilige Geest der beloften? En wel een belofte voor een hogere taak dan de aardse. "Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegeningen in de hemelse gewesten. Die ons toebereid heeft voor het erfdeel der heiligen in het licht". Kol. 1:12. Dit vervolledigd worden moet gewerkt worden door de Heilige Geest. Kol. 2:10.

Niet opdat deze verschillen tussen de erfgenamen der hemelen en boven de hemelen en de erfgenamen der aardse heerlijkheid steeds zo zouden blijven en voortduren, maar God heeft ons willen bekend maken de verborgenheid van Zijn wil, hetwelk Hij bij Zichzelven had voorgenomen, aangaande de bedeling van de volheid der tijden, om (n.l.) ALLES ONDER ÉÉN HOOFD TE ZAMEN TE BRENGEN IN CHRISTUS, WAT IN DE HEMELEN EN WAT OP DE AARDE IS, TOT DEGENE DIE ALLES WERKT NAAR DE RAAD VAN ZIJN WIL, OPDAT WIJ ZOUDEN ZIJN TOT LOF ZIJNER HEERLIJKHEID. Ef. 1:9-12.

E.W.H.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden