De vier "totdat's"
van Mattheus

door

E.W. Hiebendaal



  • Hoofdstuk 10:23: Want voorwaar zeg Ik u, gij zult uw reis door de steden Israëls niet voleindigd hebben voordat de Zoon des mensen zal gekomen zijn.
  • Hoofdstuk 16:28: Ik zeg u, er zijn sommigen onder degenen die hier staan, die de dood voorzeker niet zullen smaken, totdat zij de Zoon des mensen hebben zien komen in Zijn Koninklijke waardigheid.
  • Hoofdstuk 23:39: Want Ik zeg u, gij zult Mij van nu aan niet meer zien, totdat gij zeggen zult: Gezegend is Hij die komt in de Naam des Heren.
  • Hoofdstuk 24:34: Voorwaar Ik zeg u, deze generatie zal geenszins voorbij gaan totdat al deze dingen geschied zullen zijn.

In de laatste drie verzen staat bij het "totdat" (heoos) nog het onvertaalde en ook onvertaalbare woordje "án" gevolgd door de mogelijkheids- of wensende wijs, waardoor het eerstgezegde voorwaardelijk wordt; hier hangt de vervulling af van de bekering van Israël. Onze vertaling zou hier dan te hard zijn, we zouden het zo moeten lezen:

  • 16:28: totdat zij de Zoon des Mensen mogen zien komen;
  • 23:39: totdat gij moogt zeggen;
  • 24:34: totdat al deze dingen mogen geschieden. "Deze dingen" zijn die, welke met vers 4 beginnen: de verleiding door valse christussen.

Ook: Dit geslacht zal niet voorbij gaan "totdat" al deze dingen zullen geschied zijn; of mogen geschied zijn. Geslacht betekent niet "volk", maar mensen van éénzelfde tijd geboren uit ouders van die tijd, dus generatie. Dan staat hier: De generatie die het begin dezer dingen ziet gebeuren, zal ook het einde zien, m.a.w. alles zal zich afspelen binnen één generatie. Het geslacht dus, dat zal meemaken: valse christussen, oorlogen, hongersnood, pestilentie, geloofsvervolging, en op het laatst zonsverduistering en aardbeving, moet weten dat de zomer nabij is, voor de deur! Het zijn de weeën van de nieuwe geboorte. Laten we toch vooral niet vergeten dat de Heer over deze dingen spreekt tot Israël, Jeruzalem en Judea noemt, en spreekt over de grote nood over het land, en de toorn over dit volk.

We ontdekken daardoor ook, dat geheel de Openbaring Joods is, en nog geheel toekomstig, want in hoofdstuk 6 zien we dezelfde gebeurtenissen, wel in synboliek, maar in dezelfde volgorde, nogmaals aan Johannes, door de Heer van uit de hemel bekend gemaakt. Wij christenen zijn zo gewend geraakt, alles uit de Schrift op onszelf toe te passen, dat we van de vele gebeurtenissen die plaats zullen hebben rondom de onthulling ven Jezus Christus, een Kerkgeschiedenis hebben gemaakt.

Nu is het opkomen van de Staat Israël ook voor de kerken een probleem van de eerste rang geworden. Daarbij komt nog, dat onze algehele cultuur zich beweegt met een spanning die van jaar tot jaar toeneemt, rusteloos, gewelddadig en overhaast naar een catastrofe, gelijk een stroom die zijn einddoel wil bereiken.

Zouden de vele profeten die spreken over de grote en vreselijke Dag des Heren en het weder springlevend geworden Israel met elkaar in verband staan? En wat met onze kerken, die steeds leger worden? Juist nu Israël weer een vrij volk is, en de orthodoxe Jood als vrij mens wel met ons over het N.T. wil spreken, gaat men zien hoe de christenheid dit boek ontjoodst heeft. En dit is de oorzaak waarom het nu op vele plaatsen niet meer klopt op het O.T. wat m.i. ook de oorzaak is van onze moderne kritiek. Immers alle Schrift is Godgeademd, dus kan er in de grondtekst geen fout zijn.

Toen het plan Gods met Israël wegens hun onboetvaardigheid geen voortgang kon hebben, kon dit, gezien Gods voorzienigheid, geen verrassing voor Hem zijn. God heeft een voornemen der eeuwen gemaakt, en daarin moet onze bedeling der verborgenheid zijn inbegrepen. Paulus krijgt nu opdracht tot herordening der heiligen. De Wet werd toen eerst buiten werking gesteld, de offerdienst hield op, de Tempel kort daarop verwoest, de krachten ter toekomende eeuw hielden op te bestaan, het woord "Parousia" wordt in de latere gevangenisbrieven niet meer genoemd, geen engelendienst meer, geen zichtbare openbaring meer van God, alleen geloven zonder zien. Een nieuwe bedeling begint, van alle eeuwen en geslachten verborgen.

En het gevolg daarvan was, dat allen in Azië Paulus hebben verlaten en het begin onzer kerken al op een scheef fundament kwam te staan, waardoor dit grote gebouw, na bijna 2000 jaar groei, zover uit het paslood is komen te staan, dat we nu bang worden voor het instorten van het geheel. De woorden van de Heer uit Matt. 16:18: "De poorten der hel zullen Mijn gemeente niet overweldigen", zijn niet voor ons bestemd, maar voor Zijn Ecclesia uit Israël, de kahal van het O.T. Zie Jer. 30:20.

Let ook hier op het verschil in gemeente. Vóór onze bedeling, toen Israël nog voorrang had, was er een gemeente met een éénheid als tussen man en vrouw, er was afval en scheiding mogelijk, want man en vrouw kunnen heel goed een lange tijd gescheiden leven. Israël is immers al zolang Lo-Ami? (niet mijn volk), Hos. 1:9. Nu echter is er een onscheidbare eenheid, zoals een hoofd niet kan bestaan zonder lichaam, en een lichaam niet zonder hoofd.

Nu is het met deze opdracht aan Paulus tot volmaking of herordening der heiligen, anders gesteld dan men algemeen denkt. Iedere opdracht heeft haar einde, ook deze geheel enige. Zo zullen onze kerken, gefundeerd op de boodschap van Paulus, zich bewust moeten worden van hun eindtijd, en is die Paulinische boodschap ten opzichte van haar uitwerking en toepassing slechts voor een bepaalde tijd bestemd, nl. onze bedeling der verborgenheid. Deze uitverkiezing van vóór de grondlegging der wereld is individueel, door Christus Zelf bekwamelijk samengevoegd uit alle volken, alle landen, alle kerken en alle kringen, een uitverkiezing in de uitverkiezing ten bate van het geheel.

En wanneer het nu blijken mocht dat wij het einde onzer bedeling gaan naderen, langzaam aan, dan moeten beide grote verkiezingen eerst worden geschud en uitgezuiverd. Van de mens uit moet elke roeping en verkiezing worden vastgemaakt. Israël als uitroepsel, de vrouw des Lams, en het Lichaam van Christus, dat verborgen is binnen de kerken en daar buiten, verborgen in God.

Als Johannes op Patmos een uitzicht getoond wordt tot in de aioon na de toekomende aioon, staat er zo tekenend: "Kom hoger op, en Ik zal u tonen". Ook David spreekt van een toren waar men in een hoog vertrek gesteld wordt. Zo vinden we in de Schrift ook uitzichttorens, b.v. de Efezebrief. Van daaruit laat God ons Zijn plan der aionen zien. Wat moet het machtig zijn, deze in de zuivere woorden van de Heilige Geest te kunnen lezen!

Na deze boze eeuw eerst Israëls Koninkrijk, totdat het recht op aarde hersteld is, dan de algehele opstanding en het gericht over allen, daarna de geheel nieuwe hemel en aarde. Met deze wijde blik, dit eeuwigheidslicht zijn wij geen eendagsvliegen meer, geen aardwurmen, kruipende over deze bodem, ons stotende, telkens weer aan muren van ellende en doelmissing. Dan zijn wij boven de tijden uitgeheven en zien Gods langzame tred door de eeuwen. Verdiepen we ons in de dingen die ons hier dagelijks omringen; de volken onderling, de kerken onderling, de resultaten der wetenschap die verkeerd worden toegepast onder invloed van de vorst dezer eeuw en de macht der lucht, dit alles zou ons tot volslagen wanhoop kunnen brengen. Maar als God ons Zijn vergezichten over de hemelen en de aarde heeft doen zien, dan krijgt ons leven een doel en een visionaire blik op alles wat nog moet beginnen.

E.W.H.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden