Nederlandse Statenvertaling

Psalmen 128

Psalmen

Index

Hoofdstuk 129

 

1

Een lied Hammaaloth. Zij hebben mij dikwijls benauwd van mijn jeugd af, zegge nu Israel;

2

Zij hebben mij dikwijls van mijn jeugd af benauwd; evenwel hebben zij mij niet overmocht.

3

Ploegers hebben op mijn rug geploegd; zij hebben hun voren lang getogen.

4

De HEERE, Die rechtvaardig is, heeft de touwen der goddelozen afgehouwen.

5

Laat hen beschaamd en achterwaarts gedreven worden, allen, die Sion haten.

6

Laat hen worden als gras op de daken, hetwelk verdort, eer men het uittrekt;

7

Waarmede de maaier zijn hand niet vult, noch de garvenbinder zijn arm;

8

En die voorbijgaan, niet zeggen: De zegen des HEEREN zij bij u! Wij zegenen ulieden in den Naam des HEEREN.



Psalmen 130

 

 

 






Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden