De Verborgenheid
verklaard



door

D. van Zuijlekom


Inhoudsopgave

  1. De bediening van Paulus tijdens de Handelingen
    1. Eerst de Jood, dan de Griek
    2. Niet gij draagt de wortel, maar de wortel u

  2. De bediening van Paulus na de Handelingen
    1. De verborgenheid, wat is zij niet
    2. De verborgenheid, wat is zij wel

  3. De twee verborgenheden van Efeze 3

  4. De Verborgenheid
    1. Een volkomen Man
    2. Christus als Hoofd gegeven aan de gemeente
    3. Het Samenlichaam
    4. De onnaspeurlijke rijkdom
    5. Vier-dimensionaal



1. De bediening van Paulus tijdens de Handelingen

Gedurende de eerste bediening verklaart Paulus uitdrukkelijk, dat hij niets anders predikt, dan wat de profeten en Mozes gesproken hebben, (Hand 26:22). Dit is een belangrijke verklaring, omdat dit de Schriftuurlijke begrenzing aangeeft van zijn eerste bediening. Het was beperkt tot de dingen, die hij gezien had (Hand 26:16), zoals geopenbaard in 'de profeten en Mozes', dit is het O.T., waarmee hij volledig vertrouwd en bekend was.

Mozes was het menselijk instrument t.a.v. het geven van het Oude Verbond. De Profeten waarschuwden voor de gevolgen als Israël het eerste verbond der wet niet zou onderhouden, maar openbaarden ook Gods belofte t.a.v. het 'Nieuwe Verbond', Jer 31:31-37. Paulus claimt op grond van deze bediening die uitsluitend gebaseerd was op de Profeten en Mozes, dat hij een bekwaam dienaar was van het Nieuwe Verbond, (2 Cor 3:6).

Het Nieuwe Verbond werd door Christus met de 12 vertegenwoordigers van de 12 stammen Israëls gesloten tijdens de Pascha-maaltijd en werd bekrachtigd en verzegeld door Christus bloed op het kruis, (zie LW oktober 1995). Echter de zegeningen van dit Nieuwe Verbond zouden niet alleen beperkt blijven tot Juda en Israël. Volgens de voorwaarden van de beloften en het verbond, wat God met Abraham had gesloten, zouden in de tweede plaats ook alle volkeren, (dit zijn de Heidenen) in de zegeningen van het Nieuwe Verbond met Israël delen (Gen 12:3; 17:2-8; Gal 3:8). Israël was voor hen het uitverkoren kanaal van zegen.

De beloften die gegeven waren aan Abraham en het Abrahammitisch Verbond, waren gemaakt lang voordat het Verbond der Wet of het Nieuwe Verbond van de Geest gemaakt waren. De Abrahammitische beloften en het Abrahammitische Verbond zullen volledig ingevoerd worden en in werking treden, wanneer Christus 'de Bode, de Engel des Verbonds' (Mal 3:1) wederkomt op aarde, of zoals Jesaja het zegt: 'de Verlosser naar Sion zal komen'. Dan zullen de Heidenen ook worden gezegend en door Israël de vruchten ontvangen van zowel het Abrahammitisch Verbond als het Nieuwe Verbond (Jes 59:20; 60:3; 62:1-2; enz).

Ten einde dat de weg voor deze wereldwijde zegen bereid zou worden, was Paulus' bediening van het Nieuwe Verbond ook een 'Bediening van Verzoening' (2 Cor 5:18). Niet alleen om een weerspannig Israël te verzoenen met God, maar ook om 'de wereld' te verzoenen met God (2 Cor 5:18) om zodoende Israël tot jaloersheid en naijver te verwekken (Rom 11:11,14).


1.a Eerst de Jood, dan de Griek

In de gemeenten van God in de Handelingen treffen wij de toestand aan van 'Eerst de Jood, dan de Griek'. Paulus legt dit onderscheid in roepingen en posities uit aan de gemeente van Rome d.m.v. het voorbeeld van de Olijfboom. Lees zorgvuldig Rom 11 door en overdenk wat Paulus hier aan de gemeente van Rome tracht uit te leggen.

De Handelingenperiode is al ver gevorderd. De handelingen van de Apostelen t.a.v. de besnijdenis hebben nog niet het vereiste resultaat gehad, namelijk dat Israël als natie zich bekeerde tot de Christus, de Messias. Met recht mag men zich afvragen: 'God heeft zijn volk toch niet verstoten? (Rom 11:1). Het antwoord luidt: 'Volstrekt niet!'. Paulus haalt Elia aan, die in zijn tijd dacht dat hij alleen was overgebleven, maar die door God bemoedigd werd, want nog 7000 man had zijn knie voor Baäl niet gebogen, (Rom 11:2-4). Net zo is er ook in de Handelingentijd een overblijfsel gelaten naar de verkiezing der genade, (Rom 11:5). Niet geheel Israël heeft het verkregen, maar het uitverkoren deel. De overigen zijn verhard, (Rom 11:7). Paulus openbaart dat hij het in de Handelingen als de heerlijkheid van zijn bediening beschouwde, dat hij de naijver van zijn vlees en bloed (Israëlieten) mocht opwekken om enigen uit hen te behouden. De bediening van Paulus in de pinksterbedeling als de Apostel der heidenen had dus o.a. tot doel om door de prediking aan de Heidenen en als gevolg daarvan hun geloof, Israël tot jaloersheid te verwekken, zodat zij ook Christus zouden aanvaarden, (Rom 11:13-14).

Ik vraag dan: zij zijn toch niet zo gestruikeld, dat zij wel vallen moesten? Volstrekt niet! Door hun val is het heil tot de heidenen gekomen, om hen tot naijver op te wekken. (Romeinen 11:11)
Paulus neemt dan het voorbeeld van de Olijfboom, een type van het volk Israël, om de verhouding tussen Joodse en Heidense gelovigen in de Handelingentijd in de gemeente van Rome duidelijk te maken. Deze gelovige Heidenen werden als wilde loten van de wilde olijf geënt op de plaatsen, waar door ongeloof de natuurlijke takken (Israëlieten) door God weggebroken waren.
19 Gij zult dan zeggen: er zijn takken weggebroken, opdat ik als loot geënt zou worden. 20 Goed! Zij zijn om hun ongeloof weggebroken en gij staat door het geloof. Wees niet hoogmoedig, maar vrees! (Rom 11)
Dit moest de Heidense gelovigen niet hoogmoedig maken, want er was onderscheid qua roeping en positie.
17 Indien nu enkele van de takken weggebroken zijn en gij als wilde loot daartussen geënt zijt en aan de saprijke wortel van de olijf deel hebt gekregen, 18 beroem u dan niet tegen de takken! Indien gij u ertegen beroemt; niet gij draagt de wortel, maar de wortel u. (Rom 11)
De Heidense gelovigen dienden zich goed te realiseren welke plaats zij innamen. Niet zij droegen de wortel, de wortel van de olijfboom droeg hen. Zij hadden deel gekregen aan de saprijke wortel van de olijfboom, Israël. Zij genoten van de zegeningen van het Nieuwe Verbond, die God met Israël gesloten had. Zij profiteerden daarvan op grond van de belofte aan en het verbond met Abraham. Op deze wijze mochten de heidense gelovigen 'erfgenaam worden naar de belofte' (Gal 3:29), en worden 'gezegend tezamen met de gelovige Abraham' (Gal 3:9). Deze wondervolle waarheid en zegen in de Handelingen steunen geheel op de basis van Gods Verbonden en Beloften met Abraham en Israël.


1.b Niet gij draagt de wortel, maar de wortel u

Tijdens Paulus' eerste bediening en het schrijven van zijn eerste set brieven waren dus gelovige Heidenen als 'wilde olijftakken' geënt op de edele olijf (dit is Israël, Rom 11:17,24; Jer 11:16; Hos 14:6). De Heidenen werden in die tijd gebracht in de zegeningen van het Abrahammitisch en het Nieuwe Verbond om te pogen Israël tot naijver te bewegen (Rom 10:19; 11:11; 11:14), maar het mocht niet baten. En zo werd Israël vanwege hun weerspannigheid en hun ongeloof in Hand 28 tijdelijk ter zijde gezet en hielden zij op te bestaan als natie voor God (zoals geprofeteerd in Deut 4:25-28; 28:15-29:28; Jes 6:9-12; Dan 9:26). Zij verloren hun land en zij werden verstrooid. Hun stad, Jeruzalem, het centrum van hun nationale en religieuze leven werd een paar jaar na de Handelingenperiode geheel verwoest, zoals de Heer had voorzegd (Matth 23:34-39; Luk 19:41-44; 21:20-24). Tijdelijk zijn hun nationale en geestelijke voorrechten teruggetrokken en is de uitwerking van de verbonden en de beloften, die gemaakt zijn met Abraham en Israël nu afwezig, totdat 'de tijden der Heidenen zullen vervuld zijn' (Luk 21:24).

Paulus' eerste bediening was afhankelijk van Israëls response. Deze eerste bediening van Paulus, de bediening van 'het Nieuwe Verbond' en 'de Verzoening' (2 Cor 3:6; 5:18) was geheel gebaseerd op 'de Profeten en Mozes'. Zij was alleen werkzaam, zolang Israël als natie en volk bestond voor God en zolang daar dus een mogelijkheid bestond van een volledige invoering van 'het Nieuwe Verbond' en een aanvaarding van 'de Verzoening'. Dit zou tot gevolg hebben gehad de wederkomst van Christus en de oprichting van het Koninkrijk aan Israël, (Hand 1:6; 3:17-20).

Deze eerste bediening was tot Joden en Heidenen; tot de Joden, die direct deel hadden aan het Verbond; en tot de Heidenen, die in die tijd door hun geloof verbonden waren met de gelovige Abraham (Gal 3:8; Rom 11:20) om zo met Israël de vruchten van de zegeningen van het Nieuwe Verbond te ontvangen. Maar deze Joden en Heidenen, ofschoon allen verlost, stonden desalniettemin niet op gelijke voet, want de Joden in die tijd namen nog steeds hun bevoorrechte positie in, in de bedoelingen van God (Rom 3:1,2; 9:4,5). De boodschap van verlossing ging daarom 'eerst tot de Jood' (Hand 3:25,26; 11:19; 13:46; Rom 1:16; 2:9,10) Paulus verklaart, dat het toen inderdaad 'veel voordeel ....... vele in alle manier (Statenvertaling), velerlei in elk opzicht (NBG) (Rom 3:1,2) gaf om een besneden Jood te zijn. Zij waren toen nog steeds 'het volk van God, 'Ammi' en hadden de aanneming tot zonen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften; hunner zijn de vaderen en uit hen is, wat het vlees betreft, de Christus, die is boven alles, God, te prijzen tot in eeuwigheid! (Rom 9:4-6).


2 De bediening van Paulus na de Handelingen


2.a De verborgenheid, wat is zij niet

De verborgenheid is niet het aandeel wat de Heidense gelovigen in de Handelingenperiode kregen in de zegen van Abraham (Gal 3:8). Dat de Heidenen, die uit het geloof zijn, toen tezamen met de gelovige Abraham gezegend werden, is nooit een verborgenheid geweest (Gal 3:9). Snijdt deze bewering altijd bij de wortel af.
En de Schrift, die tevoren zag, dat God de heidenen uit geloof rechtvaardigt, heeft tevoren aan Abraham het evangelie verkondigd: In u zullen alle volken gezegend worden. (Galaten 3:8)

Dat de Heidenen zouden delen in de zegening van Abraham was bekend gemaakt (dus geen verborgenheid). De Schrift openbaarde dit van tevoren, eeuwenlang voordat dat Paulus exclusief van Godswege de verborgenheid mocht bekendmaken, (Rom 15:8-13).

dat mij door openbaring het geheimenis bekendgemaakt is, gelijk ik boven in het kort daarvan schreef. (Ef 3:3)

en in het licht te stellen [wat] de bediening van het geheimenis [inhoudt], dat van eeuwen her verborgen is gebleven in God, (Ef 3:9)

De Schrift leert uitdrukkelijk, dat de verborgenheid (NBG: het geheimenis) verborgen is gebleven in God. Laten wij hier goed opletten, d.w.z. niet in de Schriften verborgen, die tot dan toe geschreven waren, zodat het later erin gezien of ontdekt zou kunnen worden; niet in profetie; niet in type; nee, alleen in God. Het was van eeuwen her in God verborgen gebleven totdat het juiste moment aangebroken was om dit te openbaren.

Abraham wist niets van deze verborgenheid af, die in God verborgen was. Hij kende de zegeningen en de hoop niet die daaraan verbonden zijn. Paulus claimt exclusief in Ef. en Col. dat aan hem deze genade te beurt gevallen is, (Ef 3:1-3, 7-9; Col 1:25-26), de bediening van het geheimenis. Dit is de tweede bediening van de Apostel Paulus, waarbij hij de gevangene des Heren is. Paulus' eerste bediening was afhankelijk geweest van Israëls response. Deze eerste bediening (de bediening van 'het Nieuwe Verbond' en 'de Verzoening', 2 Cor 3:6; 5:18) was geheel gebaseerd geweest op 'de Profeten en Mozes'. Zolang Israël als natie en volk stond voor God, bestond daar dus de mogelijkheid van een volledige invoering van 'het Nieuwe Verbond' en een aanvaarding van 'de Verzoening', met als gevolg de wederkomst van Christus en de oprichting van het Koninkrijk aan Israël.

Maar nadat Israël het aanbod van het koninkrijk definitief afsloeg en het bloed van Christus, het bloed van het Nieuwe Verbond waardoor zij geheiligd waren, onrein achtten en ten tweede male de Zoon van God nu opzettelijk vertraden, toen werd het oordeel van Jes 6 over hen uitgesproken, Hand 28:25-29. De eerste bediening van Paulus, die van het Nieuwe Verbond en die van de Verzoening, kwam hierdoor ten einde. Als de gevangene des Heren, gebonden door de Geest, kwam hij in Rome, waar hij na het uitspreken van het oordeel van Jes 6 De Verborgenheid openbaar mocht maken, die van eeuwen her in God verborgen was gebleven.


2.b De verborgenheid, wat is zij wel

De voorrang van een volk is verdwenen, ja zelfs het gehele volk is verdwenen. De olijfboom met wortel en al is uitgehouwen en de middelmuur des afscheidsels (ST), de tussenmuur die scheiding maakte (NBG), is weggebroken. In Ef 2:14-16 zien wij hoe de bedeling veranderd is. Christus heeft die twee (de twee stromen van Jodengelovigen en Heidengelovigen van de Handelingentijd) in Zichzelf tot één nieuwe mens geschapen. Die 'twee' zijn 'één' geworden. Christus schiep in Zichzelf.
14 Want Hij is onze vrede, die de twee één heeft gemaakt en de tussenmuur, die scheiding maakte, de vijandschap, weggebroken heeft, 15 doordat Hij in zijn vlees de wet der geboden, in inzettingen bestaande, buiten werking gesteld heeft, om in Zichzelf, vrede makende, de twee tot één nieuwe mens te scheppen, 16 en de twee, tot één lichaam verbonden, weder met God te verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft. (Epheziërs 2)
Er is hier geen sprake meer van de wortel (Israël) waar vanuit de takken (Heidense gelovigen) worden gevoed. Het onderscheid tussen tak en wortel is verdwenen. Christus schiep iets nieuws, wat er tevoren nog niet was. Christus schiep in Zichzelf die twee tot één nieuwe mens, en de twee tot één lichaam verbonden in Zijn eigen lichaam, verzoende Hij met God door het kruis. Die 'twee' zijn 'één' geworden. Samen zijn zij nu gelijke medegenoten en medeleden in Christus en staan zij onder leiding van het verheerlijkte Hoofd, Die hen levenskracht geeft.
[dit geheimenis], dat de heidenen mede-erfgenamen zijn, medeleden (mede-lichaam) en medegenoten van de belofte in Christus Jezus door het evangelie, (Epheziërs 3:6)

'Mede' is zoals wij al zagen het griekse voorzetsel 'sun'. Het betekent gelijk, samen of mede. De heidenen zijn nu mede-erfgenamen, samen gelijke erfgenamen van de belofte in Christus Jezus. Als wij Ef 3:6 vergelijken met Rom 11:18 'niet gij draagt de wortel, maar de wortel u', dan valt ons direct het verschil in bedelingen op. In Romeinen gaat alles nog door het Joodse kanaal: 'De wortel draagt u'. In Efeze is er absolute gelijkheid: 'mede-, samen-, gelijk-lichaam'. Christus heeft in Zichzelf een nieuwe constitutie geschapen, die tevoren onbekend was, een verborgenheid, een nieuw orgaan. Waar kunnen wij met deze schriftplaatsen, die voor ons liggen, plaatsvinden voor de wortel van de olijfboom met zijn ingeënte takken? Het is overduidelijk dat de nieuwe mens in Christus iets anders is, constitutioneel iets anders is, dan de wortel en de takken van Rom 11 in de Handelingenperiode. God handelt nu met een orgaan, met een lichaam, wat beslist onderscheiden moet worden van de olijfboom met zijn minderwaardige wilde takken.

Veel hangt af van het schriftuurlijk onderscheid maken tussen de olijfboom van Romeinen en het samenlichaam van Efeze. Zij die geen onderscheid maken in de dingen die verschillen en daardoor blijven staan bij de staat en toestand van de olijfboom, zijn niet in staat de geestelijke waarheid omtrent het samenlichaam geestelijk te vatten en zijn geestelijke zegeningen toe te eigenen.

De gemeenten van God uit de Handelingen waren gemengde gezelschappen van gelovige Joden en gelovige Heidenen. Het belangrijkste onderscheid tussen hen wordt duidelijk aangegeven in Hand 21:20-25. Hier lezen wij dat de Joden, die geloofden 'ijveraars voor de wet' waren, d.w.z. de Mozaïsche wet (Hand 21:20) en dat de Heidenen, die geloofden, de wet niet onderhielden, uitgezonderd:

Maar inzake de heidenen, die tot het geloof gekomen zijn, hebben wij als ons oordeel geschreven, dat zij zich hebben te wachten voor wat de afgoden geofferd is, voor bloed, voor het verstikte en voor hoererij. (Handelingen 21:25)
De Heidenen waren niet aan de Mozaïsche wet gebonden, zoals de raad te Jeruzalem op het Apostelconvent in Hand 15 had geformu-leerd en op schrift had vastgelegd (Hand 15:19-20; 28-30; 16:4). Dit raadsbesluit veroorzaakte dat er twee groepen gelovigen waren in de gemeenten, de besnedenen en de onbesnedenen, waar de wet als een scheidingsmuur tussenin stond.


De besnedenen, die de wet hielden.

================================

[De Tussenmuur] die scheiding maakte; de wet der geboden in inzettingen bestaande.

================================

De onbesnedenen, die daaraan niet gebonden waren, uitgezonderd de vier genoemde punten.


Dit was de situatie in elke gemeente in de Handelingen. De wet der geboden in inzettingen bestaande, stond als een tussenmuur tussen hen in. Dit onderscheid kwam in de praktijk overal tot uiting: bij het onderhouden van de Feesten des Heren; bij het gaan naar de tempel; enz. In die tijd waren de Joden het uitverkoren en gekozen volk van God en namen zij een voorkeurspositie in (Rom 3:1-2) boven de gelovigen uit de Heidenen. Het voordeel van de Joodse groep werd uiterlijk bewezen door de besnijdenis als een door God gegeven teken van het verbond (Gen 17:9-14; 1 Cor 7:17-20).

Tot aan het einde van de Handelingen bleef deze middelmuur (de tussenmuur die scheiding maakte) overeind tussen de Joodse en de Heidense gelovigen in de gemeenten van God. Pas bij de openbaring van het Samenlichaam wordt geopenbaard dat deze tussenmuur is weggebroken doordat de wet der geboden in inzettingen bestaande, buiten werking werd gesteld na Hand 28:28, zie Ef 2:14-15. Geopenbaard werd dat Christus in Zichzelf de twee groepen: de Joodse gelovigen en de Heidense gelovigen tot één had geschapen, Ef 2:15-16. Christus schiep iets geheel nieuws, een geestelijk wezen. Dit volbracht Christus op het kruis en de zegenrijke gevolgen ervan mocht door de Apostel Paulus na Hand 28:28 in het licht worden gesteld.

Soms zien mensen er een bezwaar in dat Christus dit volbracht op het kruis, terwijl dit niet direct openbaar werd gemaakt, maar pas na het einde van de Handelingenperiode in werking trad. Zo bezwaarlijk is dit niet, want er zijn talloze zegenrijke gevolgen van het kruis, die nu nog niet openbaar en in werking zijn. Denk maar aan de zegen van het Messiaanse Rijk. Denk maar aan de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, enz. Allemaal zegenrijke gevolgen van het volbrachte offer van Christus op Golgotha's kruis, maar nog niet operationeel. Christus maakte vrede tussen die twee, brak de tussenmuur (de wet der geboden in inzettingen bestaande) weg en schiep die twee tot één nieuwe mens en die twee tot één lichaam verbonden in Zichzelf, verzoende Hij met God door het kruis. Deze heerlijke waarheid, dat Christus als Hoofd boven al wat is, gegeven zou worden aan de gemeente die Zijn lichaam is; deze heerlijke waarheid, die God in Zichzelf voornam voor de grondlegging der wereld, is mogelijk geworden door Christus' lijden en sterven op het kruis. Christus zorgde op het kruis dat Gods plan der eeuwen uitgevoerd kon gaan worden. Hij legde de basis in Zijn zoenoffer op het hout en de Apostel Paulus mocht dit heilsfeit in het licht stellen, toen daar de tijd daarvoor aangebroken was. Deze heerlijke waarheid was tot op dat moment in God verborgen gebleven.


3. De twee verborgenheden van Efeze 3

Als wij Efeze 3 goed bestuderen, dan ontdekken wij dat in dit gedeelte over twee geheimenissen, (twee verborgenheden) wordt gesproken. Er wordt gesproken over:

  • het geheimenis van Christus, zoals het ontvouwd is d.m.v. de voortschrijdende openbaring van Christus door de eeuwen heen.
  • het Geheimenis zelf, het bijzondere karakter van de huidige bedeling met de speciale bediening van de Apostel Paulus daaraan verbonden.
Paulus claimt in vers 1 van Efeze 3 dat zijn gevangenschap niet kwam door een fout van hemzelf, maar dat het een essentieel onderdeel was van het plan van God voor de Heidenen.
Daarom is het, dat ik, Paulus, die ter wille van Christus Jezus voor u, heidenen, in gevangenschap ben; (Epheziërs 3:1)
Op dat moment pauzeert Paulus. Hij wist dat hij hier een claim neerlegde die (ofschoon deze absoluut waar was), bekritiseert zou worden door zijn tegenstanders. Het was belangrijk nu hij de kern van De Verborgenheid ging openbaren, dat deze geestelijke waarheid boven elke twijfel verheven zou staan. Hij doet hier een geweldige claim, dat hij hier niet gevangen zit in Rome door eigen schuld, maar dat hij de gevangene is van Christus Jezus, Die hem nu een gevangenisbediening gegeven heeft met het oog op de Heidenen: 'de bediening van de genade Gods'.

Hoe kan Paulus zijn claim bewijzen? Het lijkt haast onmogelijk. Hij kan geen aanbevelingsbrieven meenemen. Hij kan geen aanstellingsbrief laten zien van een kerk of zoiets. Hij hoort zijn tegenstanders al zeggen: 'Bewijs dat maar eens!' Daarom vervolgt Paulus: 'Gij hebt immers gehoord van de bediening van de Gods genade mij met het oog op u gegeven, dat mij door openbaring het geheimenis bekendgemaakt is, gelijk ik boven in het kort daarvan schreef. (Ef 3:2-3)'. Ja, dat konden zelfs zijn tegenstanders niet ontkennen. Iedereen had ervan gehoord. Paulus mede-arbeiders hadden vanuit Rome Paulus geholpen in zijn gevangenisbediening. Epafras, Justus, Aristarchus, Marcus, Titus, Cresens, Lukas, Tychicus, Timotheus, enz, al deze mede-arbeiders brachten de boodschap van Paulus over De Verborgenheid vanuit Rome over naar alle gemeenten.

2 Gij hebt immers gehoord van de bediening door (van de) Gods genade mij met het oog op u gegeven: 3 dat mij door openbaring het geheimenis bekendgemaakt is, gelijk ik boven in het kort daarvan schreef. 4 Daarnaar kunt gij bij het lezen u een begrip vormen van mijn inzicht in het geheimenis van Christus, (Epheziërs 3)

Om te bewijzen dat zijn claim van vers 1 en 2 waar is, beroept hij zich op wat zij gehoord hebben over zijn bediening van de genade Gods en op wat hij in het kort hierboven (in hoofdstuk 1 en 2 van Efeze) al over deze bediening van Het Geheimenis aan hen geschreven had. Tevens beroept Paulus zich (vers 4) op zijn inzicht en kennis in het geheimenis van Christus, die veel verder reikt dan van welke apostel of leraar dan ook. Hij hoopt dat dit bewijs van zijn inzicht in de verborgenheid van Christus voor de Efeziërs voldoende is, om ook zijn claim te geloven en te aanvaarden, dat hem door de Heer 'Het Geheimenis' is bekendgemaakt; de openbaring van De Verborgenheid (vers 3), die hij met niemand qua bediening deelt (de bediening van de genade Gods), die exclusief aan hem is gegeven.

Paulus gebruikt dus zijn inzicht t.a.v. de verborgenheid van Christus (vers 4) als een argument, dat hij exclusief de openbaring had ontvangen van De Verborgenheid (vers 3). Wij moeten dus Efeze 3 zorgvuldig lezen, want het gaat hier over De Verborgenheid en over de verborgenheid van Christus. De verborgenheid van Christus begon zich al te ontvouwen in de hof van Eden, toen God verklaarde in Gen 3:15, dat het zaad der vrouw de kop der slang zou vermorzelen. Die ontvouwing van de verborgenheid van Christus is zowel in het Oude Testament als in het Nieuwe Testament steeds verder voortgeschreden. Steeds meer werd van Christus geopenbaard. Steeds meer details werden bekendgemaakt. Zo ging door de eeuwen heen de voortschrijdende openbaring van het geheimenis van Christus voort totdat het zijn hoogtepunt bereikte, toen Het Woord vlees werd en Christus rondwandelde op aarde.

De openbaring van de verborgenheid van Christus werd dus aan velen openbaar en bekend bij de vleeswording. En al deze heiligen, Zijn apostelen en profeten spraken hierover naar de mate (de één wat meer, de ander wat minder) dat zij kennis hadden van Christus.

4 Daarnaar kunt gij bij het lezen u een begrip vormen van mijn inzicht in het geheimenis van Christus, 5 dat ten tijde van vroegere geslachten niet bekend is geworden aan de kinderen der mensen, zoals het nu door de Geest geopenbaard is aan de heiligen, zijn apostelen en profeten: (Epheziërs 3)

Veel mensen hadden dus kennis en inzicht in het geheimenis van Christus. Met name de discipelen, nu Zijn Apostelen, die met Hem drie jaar geweest waren en die als taak hadden vanuit de Schriften aan Israël te openbaren, dat Jezus van Nazareth, de Christus was. Naast de twaalf Apostelen worden nog meer Apostelen in het Nieuwe Testament genoemd. Paulus en zijn medewerkers krijgen ook in het N.T. deze titel. Deze Apostelen werkten richting de Heidenen en deze zijn hier met name in beeld. Paulus was de Apostel der Heidenen en hij kon zonder schroom zeggen, dat hij bekwaam was in het bekendmaken van de Christus. Als je bij het lezen van Paulus je een begrip probeert te vormen van zijn inzicht in het geheimenis van Christus t.o.v. de anderen, dan kom je tot de ontdekking dat Paulus' inzicht veel verder reikt dan enig ander in zijn tijd.

Paulus gebruikt dit als een argument, als een bewijs, dat de Efeziërs zullen geloven, dat hem een genade te beurt gevallen is om Het Geheimenis 'De Verborgenheid' bekend te maken. Er zijn dus twee geheimenissen, twee verborgenheden hier in Efeze 3.

  • De één is de verborgenheid van Christus die in zijn openbaring wordt gedeeld door heiligen, apostelen en profeten.
  • De ander is De Verborgenheid, die in zijn openbaring met niemand wordt gedeeld, dan alleen door Paulus.
Wij vinden dus in Efeze 3 twee verborgenheden met aansluitend twee bedieningen. Het opent met de verborgenheid van Christus en de bedieningen van apostelen en profeten. Het sluit met de onnaspeurlijke rijkdom van Christus en de exclusieve bediening van de Apostel Paulus.


4. De Verborgenheid

De verborgenheid waarvan Paulus zegt in vers 6-9, die exclusief aan hem is geopenbaard, noemt Paulus: 'DE Verborgenheid'. Men kan zich afvragen, waarom deze verborgenheid verder geen naam heeft. Wij kennen vele verborgenheden in de Schrift. Allen hebben een nadere aanduiding, alleen deze kennen wij in de Schrift als 'DE Verborgenheid' of 'HET Geheimenis'. Waarom is dat? Misschien is dit duidelijk te maken met een voorbeeld.

Misschien weet u wel welke eerste postzegel ooit is uitgegeven. Dat is de engelse one penny zegel. Maar weet u ook wat het kenmerkende verschil is tussen deze eerste zegel en alle andere postzegels in de wereld? Het verschil is dat op alle postzegels in de wereld het land staat vermeld, alleen op deze postzegel niet. Waarom is dat? Vanwege dat het de eerste was. Er waren nog geen andere postzegels. De noodzaak ontbrak eenvoudig om verschil te maken. Er bestonden nog geen andere postzegels in de wereld.

Nog een voorbeeld. Als een buitenlands toerist Amsterdam bezoekt, dan komt hij vele bezienswaardigheden en monumenten tegen. In elk park en op elk plein staat wel weer een monument. Alleen als hij een Amsterdammer zou aanhouden en hij zou vragen naar 'Het Monument', dan zal elke Amsterdammer hem verwijzen naar het monument op de Dam ter nagedachtenis van de gesneuvelden in de tweede wereldoorlog 1940-1945. Waarom? Omdat dit het belangrijkste monument van Amsterdam is, waar wij nog elk jaar op 5 mei bij stilstaan.

Als wij de bijbel doorlezen, dan komen wij ook vele verborgenheden tegen; de verborgenheden van het koninkrijk der hemelen; de verborgenheid van Israëls blindheid, de verborgenheid van Christus, enz. Maar er is maar één 'De Verborgenheid', zonder verdere aanduiding of titel. Waarom? Om twee redenen:

  • omdat het de eerste verborgenheid was; omdat er naast deze verborgenheid nog geen andere verborgenheden bestonden.
  • omdat deze verborgenheid boven alle andere verborgenheden uitsteekt in belangrijkheid.

Daarom is het 'De Verborgenheid'. En net zoals het nieuwe verbond het thema is van de Hebreeën brief; en de rechtvaardigmaking het thema is van de Romeinen brief, is De Verborgenheid het centrale thema van de Efeze brief, waar vanuit elke leerstellige en praktische boodschap voor vandaag voortvloeit.

De bijzondere sfeer van De Verborgenheid is 'in de hemelse gewesten, het bovenhemelse'. De bijzondere zegeningen van De Verborgenheid zijn 'alle geestelijke zegening'. De tijdsperiode van De Verborgenheid is 'van voor de grondlegging der wereld (van voor de nederwerping van de kosmos)'. De titel van de gemeente der verborgenheid is 'De gemeente, die zijn lichaam is, vervuld met Hem, die alles in allen volmaakt'. De enige rentmeester van deze verborgenheid is de Apostel Paulus als 'de gevangene van Christus Jezus voor ons, heidenen'.


4.a Een volkomen Man

De Verborgenheid, de geschapen nieuwe mens in Christus, is zo cruciaal in Gods voornemen der eeuwen vanwege het doel wat God met dit SamenLichaam heeft. In de bedeling (de bediening) van de verborgenheid moet dit Samenlichaam (deze nieuwe mens) tot de mannelijke rijpheid komen.
Totdat wij allen zullen komen tot de enigheid des geloofs en der kennis van den Zoon Gods, tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus; (Epheziërs 4:13 Statenvertaling)

De nieuwe mens (anthropos Ef 2:15; 4:24) moet door het werk der bediening naar het Hoofd opwassen (Ef 4:15-16) en worden opgebouwd tot een volkomen man (aner Ef 4:12-13 St) tot de mate van de wasdom der volheid van Christus. In Efeze komt Aner wat 'man' betekent zeven maal voor, (Ef 4:13; 5:22,23,24,25,28,33).

Uit het gebruik van man in Efeze blijkt dat de gemeente van het Ene Lichaam opwast, wordt opgebouwd tot een volkomen Man, een volwassen Man, een huwbare Man. Het is duidelijk uit dit woordgebruik dat de gemeente van het Ene lichaam nooit de Bruid kan zijn, want het zou ongerijmd zijn om de spreken van een gemeente, die zowel de Volwassen Man is als de Bruid. De gemeente, die Zijn Lichaam is, groeit in de bedeling van de verborgenheid op naar het Hoofd (Ef 4:15) en wordt de Volkomen Man, de Bruidegom. Het huwelijk van de volwassen Man met zijn bruid vindt niet plaats gedurende deze dispensatie. Deze bruiloft wacht op de dag des Heren, waar een vergadering van gelovigen 'De Bruid' gereed zal staan. Dit geheimenis is groot, zegt Paulus, Ef 5:31-32. Hierover is nog veel te zeggen, maar daarmee zouden wij teveel van ons onderwerp afwijken.


4.b Christus als Hoofd gegeven aan de gemeente

Efeze 3 handelt dus over twee verborgenheden. De Verborgenheid was de eerste en de belangrijkste van alle verborgenheden. God had een eeuwig voornemen en het hart van dit voornemen 'De Verborgenheid' verborg Hij in Zichzelf. Het werd veilig omsloten door en in de verborgenheid van Christus. 'In' of anders gezegd 'binnen' de verborgenheid van Christus vinden wij dus 'De Verborgenheid'.

Christus is het thema van geheel de Schrift, de hoop van alle roepingen. En nu Christus verhoogd en verheerlijkt werd, doordat Hij opgewekt en gezet werd aan de Gods rechterhand, was het nodig om die verhoogde positie nader te verklaren. Christus Zelf was geopenbaard door zijn vleeswording, door Zijn lijden en sterven, door Zijn opstanding en verheerlijking. Alleen was er nog één openbaring die overbleef om geopenbaard te worden. En dat was De Verborgenheid, namelijk dat Christus verheerlijkt en verhoogd boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en alle naam, Hij als hoofd boven al wat is, gegeven is aan de gemeente, die Zijn lichaam is, vervuld met Hem, die alles in allen volmaakt (Ef 1:20-23). Deze openbaring t.a.v. de gemeente, die Zijn lichaam is, werd exclusief gegeven aan Paulus. Niets in welke vorm dan ook was bekend in de Schrift. Zijn samenstelling, zijn sfeer van zegen, zijn tijd van verkiezing zijn stuk voor stuk uniek. Nergens anders door de hele openbaringsgeschiedenis van de Schrift is ooit geopenbaard dat gelovige Heidenen tezamen met Christus zouden zitten in de hemelse gewesten. Nergens anders in heel de Schrift is ooit geopenbaard dat gelovige Joden en gelovige Heidenen geschapen zouden worden tot één nieuwe mens in absolute gelijkwaardigheid. Nergens was ooit bekend, dat deze nieuw geschapen mens zou opgroeien tot een volkomen en volmaakte man, gereed om straks als bruidegom te huwen met een bruid. Dit deelgenootschap aan Christus Zelf; mede-opgewekt, mede-gezet, mede-erfgenaam, mede-lichaam en medegenoot met Christus, de nieuwe mens, de volkomen man; dit is de centrale boodschap van de Efeze en Colossenzen brief. Dit is 'De Verborgenheid'.

[dit geheimenis], dat de heidenen mede-erfgenamen zijn, medeleden (en medegenoten van de belofte in Christus Jezus door het evangelie, (Epheziërs 3:6)

De NBG vertaalt vers 5 en 6 alsof de heiligen, zijn apostelen en profeten dit Geheimenis is geopenbaard. Dit doen zij door tussen vers 5 en 6 een woord te plaatsen, namelijk [dit geheimenis]. Zij zijn gelukkig wel zo eerlijk om het tussen teksthaken te plaatsen, want in de grondtekst komt het niet voor. Het is wel begrijpelijk dat ze proberen een mooie lange nederlandse zin te maken, maar ze verbinden nu iets met elkaar wat juist met elkaar in tegenstelling staat. Men had eenvoudig tussen vers 5 en 6 een punt moeten plaatsen, want de verzen 4-5 staan tegenover de verzen 6-7.
  • Vers 4 en 5 handelen over de verborgenheid van Christus, geopenbaard aan apostelen en profeten (o.a. ook aan de apostel Paulus, die hierin veel inzicht heeft.
    4 Daarnaar kunt gij bij het lezen u een begrip vormen van mijn inzicht in het geheimenis van Christus, 5 dat ten tijde van vroegere geslachten niet bekend is geworden aan de kinderen der mensen, zoals het nu door de Geest geopenbaard is aan de heiligen, zijn apostelen en profeten: (Epheziërs 3)
  • Maar vers 6 en 7 handelen over 'De Verborgenheid', die exclusief alleen aan Paulus is geopenbaard.
    6 De heidenen zijn mede-erfgenamen, medeleden en medegenoten van de belofte in Christus Jezus door het evangelie, 7 waarvan ik een dienaar geworden ben naar de genadegave Gods, die mij geschonken is naar de werking zijner kracht. 8 Mij, verreweg de geringste van alle heiligen, is deze genade te beurt gevallen, aan de heidenen de onnaspeurlijke rijkdom van Christus te verkondigen, (Epheziërs 3:6-8)


4.c Het Samenlichaam

Die genade is niet aan anderen te beurt gevallen, alleen aan Paulus, namelijk om aan de heidenen de onnaspeurlijke rijkdom van Christus te verkondigen. En die geweldige boodschap was dat de heidenen samen-erfgenamen zijn, samen-lichaam en samen-genoten zijn van de belofte in Christus Jezus. Eigenlijk stelt het grieks de vertalers voor grote problemen. Samen-lichaam is haast niet in normaal Nederlands te vertalen. Want wat is een Samen-lichaam? Een normaal menselijk lichaam heeft vele leden en het karakter van zo'n lichaam is dat al die leden van elkaar verschillen. Ze verschillen in functie, in afmeting, in gebruik. Met je oog kan je niet lopen en met je voet kan je niet zien. Met je hand kan je niet horen en met je oor kan je niet iets vastgrijpen. Al de leden van mijn lichaam verschillen. Maar in dit Lichaam zijn alle leden gelijk aan elkaar; gelijke erfgenamen, gelijk-lichaam en gelijke genoten.

Het beeld van het menselijk lichaam met al zijn verschillen gebruikt Paulus in de eerste Corinthe brief en de Romeinen brief om daar alle verschillen in de Handelingenperiode mee aan te duiden, met name de verschillen in geestesuitingen. Maar hier heeft Paulus het over totaal iets nieuws, over totaal iets anders. Hier spreekt hij over een gemeente die in de bedeling van de verborgenheid tot aanschijn komt. Die gemeente verschilt zo sterk van alles wat hiervoor ooit geopenbaard is, dat hij het aanduidt als een lichaam, dat op aarde onbekend is en niet is te zien. Want heeft ooit iemand van ons op aarde zo'n lichaam gezien, waarvan elk lid volkomen gelijk is aan de ander? Dit is maar ten dele te vergelijken met een menselijk lichaam. Het beste is dit nog te vergelijken met een orgaan, een korps wat onder leiding staat van een hoofd, zoals een politiekorps, waarvan ieder lid gelijk is aan de ander en dezelfde functie heeft.

Maar laten wij eerlijk zijn, zo'n samen-lichaam met Christus als Hoofd, waarvan alle leden samen met Christus zijn opgewekt, samen met Christus zijn gezet in de hemelse gewesten, samen met Christus erfgenamen zijn, samen met Christus lichaam zijn, en samen met Christus delers zijn, daarvan kunnen wij ons moeilijk een voorstelling maken. Dat kan ook niet anders, want dit lichaam is de nieuwe mens, een lichaam wat wordt opgebouwd tot een volkomen man. Dit lichaam vindt je niet in Gods Woord voordat de tussenmuur die scheiding maakte, was weggebroken en die twee 'gelovige joden' en 'gelovige heidenen' tot één nieuwe mens door Christus waren geschapen.

Dit Lichaam kan zich ook niet openbaren op aarde. Dit lichaam is alleen mogelijk in de geest. Het is ook de woonstede Gods in de Geest (Ef 2:22). De leden van dit lichaam erven geen of delen geen beloften (meervoud), maar ze hebben allen deel op gelijke gronden aan Zijn belofte (enkelvoud). Die belofte is alleen te vinden in het evangelie, wat alleen aan Paulus was toevertrouwd. Deze gelovigen delen niet de belofte van de Vader (Luk 24:49; Hand 1:4; 2:33). Deze samengenoten nemen niet de belofte van Hand 2 tot zich (Hand 2:39). Deze samen-erfgenamen erven niet de beloften, die gemaakt zijn aan de vaderen, Abraham, Izaak en Jacob, die bevestigd werd door de aardse bediening van Christus (Rom 15:8). Nee, zij omarmen de belofte des levens, die gedateerd is van voor de tijden der eeuwen (2 Tim 1:1,9; Tit 1:2-3). Het zegel die zij hebben ontvangen, is 'de Heilige Geest der belofte', niet 'der beloften' (Ef 1:13). Het onderwijs van Ef 3:6 is niet, dat het ongelijke deelgenootschap dat bestond tussen de Joodse gelovige en de Heidense gelovige ingeruild was geworden, zodat nu de heidense gelovige op gelijke gronden de beloften binnentrad, die tot dusver alleen exclusief voor de Joodse gelovige waren bestemd geweest! Nee, Paulus onderwijs is dat een nieuwe belofte aan het licht is gebracht. Een belofte, die Abraham nooit kende, namelijk één nieuwe mens is geschapen. En in dat nieuwe lichaam volgens de nieuwe belofte heeft niet de één voorrang boven de ander, of de één prioriteit boven de ander.

Het lidmaatschap van dit lichaam is samengelijkwaardig. De deelneming aan deze belofte, die alleen gevonden wordt in het evangelie, wat door Paulus de gevangene gepredikt werd, is een samengenieting. Dit nieuwe lichaam is de nieuwe mens. Het is geschapen, niet geëvolueerd vanuit de periode van de Handelingen. Dit geschapen lichaam van de nieuwe mens staat veraf van het voorbeeld van een menselijke lichaam in 1 Cor 12 om de verscheidenheid van geestesuitingen in de plaatselijke gemeente in de Handelingenperiode mee te omschrijven.

Nergens in de Schrift komen wij voor Hand 28 dit samenlichaam tegen. Men kan elders lezen over een koninkrijk; over een uitverkoren volk; over een gemeente van eerstgeborenen, van eerstelingen en rechtvaardigen; over een lichaam; over een bruid; over een kudde. Maar nooit lezen wij over een SamenLichaam. Dit is exclusief het karakter van de gemeente van de bedeling van de verborgenheid. Het is kenmerkend dat de Heilige Geest de auteur van de Schrift geen toevlucht kon nemen bij de openbaring van De Verborgenheid tot woorden, die zo tot de verbeelding van de mens spreken, zoals kudde, bruid, lichaam, koninkrijk, maar Zich bediende van het unieke woord 'Samenlichaam'. Een woord wat nog het dichtst in betekenis benaderd wordt het beeld van een korps van gelijke leden onder leiding van een Hoofd. Het samenlichaam is een orgaan, een levend organisme van gelijke leden, die in een levende gemeenschap leven met het Hoofd, de Here Jezus Christus.


4.d De onnaspeurlijke rijkdom

Paulus viel deze genade te beurt om deze onnaspeurlijke rijkdom van Christus aan de heidenen te verkondigen. Deze rijkdom van Christus is onnaspeurlijk in zijn karakter. Het suggereert dat het niet op te sporen is en niet te vinden is in de overige Schrift van voor Hand 28. Van de Verborgenheid is in het Oude Testament, in de Evangeliën, in de Handelingen en in alle bijbelboeken die tijdens de handelingen geschreven zijn, geen spoor te vinden. Tot op het moment dat deze niet eerder na te speuren rijkdommen van Christus bekend gemaakt werden, was er voor de gelovige Heiden geen enkele hoop meer, toen Israël als volk faalde om Christus de Messias te aanvaarden. Israël, de olijfboom werd uitgehouwen. De wortel met zijn rijke sappen werd afgesneden en de gelovige Heidenen, die als wilde loten op de olijfboom waren ingeënt, verloren hierdoor hun geestelijke basis. Wat een heerlijke boodschap moet het niet voor hen geweest zijn, toen Paulus De Verborgenheid aan deze gelovige Heidenen bekend mocht maken en zij van deze bovenhemelse roeping hoorden.
8 Mij, verreweg de geringste van alle heiligen, is deze genade te beurt gevallen, aan de heidenen de onnaspeurlijke rijkdom van Christus te verkondigen, 9 en in het licht te stellen [wat] de bediening van het geheimenis [inhoudt], dat van eeuwen her verborgen is gebleven in God, de Schepper van alle dingen, 10 opdat thans door middel van de gemeente aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid Gods bekend zou worden, 11 naar het eeuwige voornemen, dat Hij in Christus Jezus, onze Here, heeft uitgevoerd, (Epheziërs 3)
De bedeling (bediening) van de verborgenheid is een essentieel onderdeel van Gods plan der eeuwen. In de wijze raad van God was het verborgen. Het is verbonden met een plaats in Gods universum aan Zijn rechterhand in de hemelse gewesten ver boven alle overheid en macht. Daar zijn wij het Samenlichaam van Christus met Hem gezet. Daar wandelen wij. Daar is ons hemels burgerschap, Filp 3:20. Dat is de positie waar vanuit wij mogen leven. Wij moeten leren de dingen te bedenken, die boven zijn, want ons leven is verborgen met Christus in God, Col 3:1-4.


4.e Vier-dimensionaal

Van het Samenlichaam hebben wij al opgemerkt, dat het moeilijk is dit hier op aarde visueel voor te stellen. Dat kan ook niet anders, want Paulus laat zien in Ef 3:18, dat dit geschapen Samenlichaam vier-dimensionaal is. Het is breed, lang, hoog en diep en wij hebben elkaar nodig om de grootheid ervan te vatten. In de tekst Ef 3:18 en 19 gaat het om twee afzonderlijke zaken:
  1. om samen met alle heiligen, in staat zijn te vatten, hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte is, (van De Verborgenheid, de nieuwe mens, het Samenlichaam, de woonstede Gods in de Geest, een tempel heilig in de Here, Ef 2:20-22),
  2. EN om samen met alle heiligen in staat zijn te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat.
Iets wat vier-dimensionaal is, gaat onze kennis te boven. Wij kunnen alleen visueel dingen ons voorstellen, die drie-dimensionaal zijn; lang, breed en hoog. Paulus bidt hier voor ons dat Christus door het geloof in onze harten woning mag maken. Alleen in die gesteldheid (geworteld en gegrond in de liefde), zullen wij in staat zijn te vatten, te begrijpen. En dat kunnen wij niet in ons eentje, daar hebben wij elkaar voor nodig 'samen met alle heiligen'. Waartoe zijn wij dan met elkaar in staat? Te vatten de Verborgenheid; hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte is van de rijkdom der heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen, ver boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij, het wit van de prijs der roeping Gods die boven is. Indien wij deze 4 maten in de Schrift zouden onderzoeken, dan zouden wij het volgende ontdekken:
  • De aardse erfenis van het land der belofte, zoals beloofd aan Abraham, wordt gedefinieerd door twee maten: 'De breedte en de lengte', Gen 13:17.
  • De hemelse erfenis van de hemelse stad, het nieuwe Jeruzalem, de hemelse kant van de erfenis van Abraham, wordt gedefinieerd door drie maten: 'De breedte, lengte en hoogte', Op 21:16.
  • De erfenis van De Verborgenheid, van Christus bij de heiligen, (Ef 1:18) in de hemelse gewesten, het bovenhemelse, wordt gedefinieerd door vier maten: 'De breedte, lengte, hoogte en diepte', Ef 3:18.
Wij zien hier bevestigd, hoe er drie gescheiden sferen van zegen zijn, drie roepingen van drie vergaderingen van gelovigen:
  • De roeping van het aardse zaad van Abraham, de gemeente van Israël, met als zegen en erfdeel 'Het Land'.
  • De roeping van het hemelse zaad van Abraham, de gemeente van gerechtvaardigden, met als zegen en erfdeel 'De Hemelse Stad'.
  • De roeping van het Samenlichaam, de gemeente van het Ene Lichaam, met als zegen en erfdeel, 'De positie ver boven allen'.


Bovenstaande is hoofstuk III uit de brochure nr. 6
Bestel brochure nr. 6 "Het Samen-Lichaam"


    

De brochure kost € 3,00.








© Levend Water